”Ik zag een kistje met allemaal juwelen!”
”Er waren allemaal mooie jurken.”
”Ik zag ook een schilderij van een hele dikke baby.”
”Toen we de trap op gingen zag ik in een vitrine een hele grote diamant.”
”Ik heb het armbandje uit het boekje gezien.”
”Er was een bijtje (broche) en die ging dansen en glimmeren als bij bewoog.”